DITJES & DATJES…
‘DEMOCRATIE’ versus DEMOCRATIE door Dane Beerling, 5 augustus 2010
In het radioprogramma Met Het Oog op Morgen gaf Ed van Thijn (ooit burgemeester van Amsterdam en formateur) zijn oordeel over de Informatie als “verschrikkelijk” en “niet democratisch”. Als lid van de Tweede Kamer had hij de taak van woordvoerder voor staatkundige vernieuwing. Volgens Van Thijn speelt de Informatie zich af in achterkamertjes waar men zich in allerlei bochten wringt en de bevolking daaromtrent onkundig laat. “Ik vind dat de bevólking een kabinet moet kiezen”, aldus Van Thijn.
Dat moet natuurlijk uitgewerkt worden, maar Van Thijns principe is mij sympathiek. Nu nemen in achterkamertjes informerende en onderhandelende politici ongestraft radio- TV-stilte in acht. Arroganter kan haast niet.
Omstreeks 1970 schaarde een groep Amsterdammers zich achter de oproep “Stem niet, maar doe iets!” Men achtte de democratische praktijk in strijd met wat democratie eigenlijk zou moeten zijn. Over hoe je met democratie wel moet omgaan had de groep op dat moment geen vastomlijnde ideeën, maar wilde wel bijdragen aan discussies daarover. Het op (bepaalde) partijen stemmen uit onvrede, wees de groep af. Als je niet stemt, werd en wordt wel gezegd, dan zet je jezelf buiten spel en wordt je de mond gesnoerd. Zoiets gaat echter alleen op als je je stem geeft aan bijvoorbeeld een anti democratische extreem rechtse of linkse partij. Je levert je daaraan over, zonder iets te kunnen zeggen. Dat is dom én domweg negatief. Daarentegen was de groep “Stem niet, maar doe iets!” een denkende, integere en positieve. Het ging over mee denken en mee discussiëren. Bijvoorbeeld over de sloopplannen van de Nieuwmarktbuurt. De opposanten schreven rapporten én die werden, tenslotte, gehonoreerd. In het geval van de Nieuwmarktbuurt mag het resultaat er wezen: er is nauwelijks gesloopt, maar juist gebouwd. Het is nu een gebied waar mensen graag wonen en bezoekers graag komen. “Stem niet, maar doe iets!’ en medestanders zoals Actiegroep Nieuwmarkt en de werkgroepen De Lastige Amsterdammer en Maskers Af!, scholden en beledigden niet, gooiden geen stenen naar de politie, maar gebruikten argumenten.
“Doe iets!” heeft méér vruchten afgeworpen. Verkeersplannen werden serieus onderzocht en hebben o.m. parkeergelegenheden rond Amsterdam (en andere steden) opgeleverd. In Amsterdam inclusief gratis openbaar vervoer. Plannen voor het verbeteren van de bevoorrading van de stad (steden) door middel van op- en overslag aan de rand van de stad (steden) en transport de stad in met schone ‘mini’-electrowagens is, ondanks de tegenstand van ondernemerszijde, van tijd tot nog altijd aan de orde en dus nog immer actueel. De eis om de benzine voor het gemotoriseerd verkeer loodvrij te maken leidde destijds tot Kamervragen van de D’66-er Martini, en tenslotte tot inderdaad ongelode benzine. We weten inmiddels niet beter.
Nee, de groep “Stem niet, maar doe iets!” leunde niet lui achterover maar droeg bij aan verbeteringen in de samenleving. Een mooie les als onderdeel van de noodzakelijke discussie over het veranderen van de huidige democratische gang van zaken, het wijzigen ervan en zo verbeteren.
De oproep aan lezers om antwoord te geven op de door De Volkskrant gestelde vraag: “Wie is de slimste politicus?” is stompzinnig en draagt zeker niet bij aan de hierboven beschreven discussie. De vraag moet zijn: “Wie van de politici is integer?”
…
Lizzy van Leeuwen: ‘Steeds op 1 juli wordt in Amsterdam de afschaffing van de slavernij gevierd. Bij ons slavernijverleden denkt iedereen direct aan Suriname en wordt de onderwerping in de Oost verzwegen.’
In haar artikel “DE GESCHIEDENIS VAN DE STILTE”, DE GROENE AMSTERDAMMER van 1 juli 2010, beschrijft zij op zeer gedegen wijze, en met kennis van zaken, hoe het met de slavernij in het voormalige Nederlands-Indië was gesteld. Het is zeer de moeite waard om te lezen.
E-mail aan Lizzy van Leeuwen
Dag Lizzy,
Graag maak ik jou mijn compliment voor “De geschiedenis van de stilte”. (Tot mijn genoegen zag ik je ook ‘ns bij De Tafel van Babel* bezig, maar dit even terzijde). Helaas zijn er maar weinig latere (en ook eerdere) generatie Indo’s met zo’n grote kennis over die geschiedenis als jij én die daar op gedegen wijze aandacht aan schenken. Ze zijn op de vingers van één hand te tellen zonder daar alle vijf voor te gebruiken.
Ik zal zeker niet pleiten voor een monument zoals dat in het Oosterpark van Edwin de Vries: artistiek gesproken zonder meer slecht. Dat krijg je als artistiek deskundigen plaats moeten maken voor de politiek. In de tijd dat ik lid was van de Commissie van Advies voor de Beeldende Kunst (zo heette dat college toen) werden onze adviezen wel vaker om politieke redenen terzijde geschoven. Zo kwam ook dat onding voor de zigeuners op het Museumplein terecht. Dat monumenten ook artistiek prachtig kunnen zijn bewijst Jeroen Hennemans beeld naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh in datzelfde Oosterpark.
Wat een goed monument over, onder veel meer, het door jou gehekelde tekort aan aandacht voor de slavernij in het voormalige Indië zou kunnen zijn, is een door deskundigen op een groot aantal terreinen – (wetenschappelijk) historisch, literair, journalistiek, op dat van de kunsten: de kleine en die met een grote K en op dat van de politiek, met medewerking van TV en radio – in elkaar gezette totaalonderwijsproject, voor scholieren, studenten en voor politici en ook ‘boeren en burgers’. Een totaalonderwijsproject met boeken, films, documentaires, toneel, musicals. Waarna niemand meer kan zeggen dat ie het allemaal niet wist, maar wel: “Ja, dat is onze geschiedenis!”. En waarom lui als Balkenende nooit meer zullen pleiten voor een ‘VOC-mentaliteit’ toch?
Ik bedoel het allemaal serieus.
De documentaire Tuan Papa (Bapak tuurlijk, zoals in het intro liedje en aan het eind van de documentaire) vond ik zeer aangrijpend. Mijn jongste zusje, ze bleef met mijn moeder achter ginds, ontkwam ook niet aan het geweld van de door de Indo’s in Tuan Papa genoemde ‘ploppors’ naar aanleiding van de ‘kwestie Nieuw-Guinea’, waarom mijn moeder, via Indonesische vrienden, haar gegevens bij de burgerlijke stand liet verdonkeremanen. Dat ze zich uit dezelfde veiligheidsoverwegingen vervolgens tot de Islam ‘bekeerde’ en ook m’n zusje (hoorden we later), had tot gevolg dat ze ook Islamitische namen gebruikten,verhuisden, en we hun spoor bijster raakten en ruim dertig jaar later pas weer terug vonden.
Tuan Papa, de Indië-geschiedenis kent geen eind.
(…)
Je Dane
*De Tafel van Babel is een discussieprogramma op een Amsterdamse TV-zender onder leiding van Anil Ramdas.
N.B. aan de vele duizenden bezoekers van www.tjaberawit.nl:
Inmiddels is het concept gereed, klik op Monument Kolnoniaal Nederlands-Indië.Stuur uw suggesties nu in.
…
‘EEN DOOFSTOMME BUITENSTAANDER’, Dane Beerling, 6 juni 2010
Rosalie Monod de Froideville is in het kader van ‘Landing Soon’ residency-programma naar Yogyakarta (Indonesië) gegaan. Haar verblijf duurde drie maanden, van begin mei tot eind juli 2009.
‘Van tevoren had ik bewust niet nagedacht over wat ik zou gaan maken daar in Yogya. Ik wilde dat mijn werk voort zou komen uit mijn directe ervaringen (…). Wat ik wel wist, was dat ik niet wilde vervallen in exotisme (…).’
‘Wat uiteindelijk vooral tot voedingsbodem heeft gediend voor het zestal werken dat ik heb gerealiseerd, was het gevoel referentieloos te zijn, dat ik ervoer in mijn positie als vreemdeling.(…)’
‘Er was een heleboel dat ik niet begreep, niet wist, kende, aanvoelde. Ik was geen deel van deze plek, een doofstomme buitenstaander (…).’
Je krijgt de indruk dat Monod de Froideville in Holland totaal geen kennis over Indonesië en het voormalige Nederlands-Indië heeft opgedaan en maar ‘blindelings’ dat avontuur is aangegaan op uitnodiging van kunstencentrum Heden in Den Haag. Voor de ruim vierhonderdjarige relatie van Holland met Nederlands-Indië/Indonesië en de lessen op school daarover is ze doof en blind geweest, lijkt ze ons voor te houden. De beroemde in 1999 overleden Indische schrijver Rob Nieuwenhuys tevens nestor van de Indische letteren, zou dat ‘onnatuurlijk’ hebben gevonden.
Zeker, want los van de lessen op school, zijn er talloze boeken verschenen over 350 jaar Nederlands-Indië, waaronder boeken over allerlei vormen van cultuur ginds. OK, voor een verblijf van drie maanden hoef je niet zoveel moeite te doen. Hoewel… Rosalie ging er niet zomaar naartoe, niet als toerist of als ex-soldaat tijdens de Politionele Acties, of op familiebezoek zoals Indo’s bijvoorbeeld, maar als kunstenaar. Nergens blijkt uit haar verslag in BK informatie, jaargang 32 nr. 4, 4 juni 2010, waaróm kunstencentrum Heden haar naar Indonesië heeft gezonden. En waarom zonder kennis over dat land? Indien ze op school t.a.v. Nederlands-Indië en Indonesië nooit heeft opgelet, had ze haar kennis een beetje kunnen ophalen door voor haar vertrek een kijkje te nemen op de Pasar Malam Besar in Den Haag bijvoorbeeld, een steenworp afstand van kunstencentrum Heden. Tegenwoordig heet Pasar Malam Besar Tong Tong Fair, maar de Indonesische handelaren zijn er nog, denk ik. Iets van de sfeer van Indonesië had onze kunstenares bij die luitjes alvast kunnen opsnuiven, maar zij gaf er de voorkeur aan om, zoals meer Nederlanders, naar dat land te gaan als een pura-pura (z.g.) ‘geschiedenisloze’ als een volkomen vreemdeling. Opmerkelijk toch want aan Nederlands-Indië en Indonesië wordt in Holland regelmatig aandacht besteed. Nog onlangs sloeg Balkenende zich vol trots op de borst vanwege Neêrlands VOC verleden. Die mallotigheid is in Holland niemand ontgaan
Rosalie Monod de Froideville: ‘Ik was hier aangekomen met mijn eigen setje Hollandse omgangsvormen, gewoontes, visies, waarden en normen. Met al die subtiele codes en ongeschreven regels die in Nederland zo vanzelfsprekend waren, maar die ik hier niet kon toepassen!’
Nee, sinds 1949 niet meer, maar daarvóór was Hollands ginds gemeengoed. Monod de Froideville weet daar niets van…
CULTURELE VERSCHILLEN
‘Die culturele verschillen zaten ‘m in kleine dingen als een blik of een gebaar, maar gingen natuurlijk dieper, en raakten ook aan meer elementaire zaken.’
Een voorbeeld. De Indonesische Melisa vertelde, het gesprek ging over bovennatuurlijke zaken, dat haar opa zich kon veranderen in een tijger. Wat door de andere deelnemers aan het gesprek doodnormaal werd gevonden en die met gelijksoortige verhalen kwamen. Rosalie Monod de Froideville gelooft dat zulke dingen kunnen in Indonesië. Ze vraagt zich af waarom we dat in Nederland niet kunnen.
——–
“Ik ben een Indische jongen” door Dane Beerling
Ruimhartig
In haar zeer lezenswaardige essay Er is nalatigheid gepleegd! (De Groene Amsterdammer 11-03-10), hekelt Lizzy van Leeuwen de lui die in NRC Handelsblad van 22 december 2009 onze regering opriepen om nu eindelijk eens te erkennen dat de onafhankelijkheid van Indonesië niet pas op 27 december 1949 een feit was, maar al op 17 augustus 1945, uitgeroepen door Soekarno die ook de eerste president van Indonesië werd. De oproep, ondertekend door onder meer Adriaan van Dis, Nelleke Noordervliet en Nico Schulte Northolt, kwam als mosterd na de maaltijd. Al eerder namelijk, augustus 2005, was de datum 17 augustus 1945 door Nederland erkend. Toen woonde minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot in Indonesië het zestigjarige onafhankelijke bestaan van dat land bij. Hij liet bij die gelegenheid weten, en ik citeer Lizzy van Leeuwen: “dat het Nederlandse kabinet en volk ruimhartig aanvaarden, in politieke én morele zin, dat op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië de facto begon.” Misschien hoort het bij het diplomatieke vocabulaire om de term ruimhartig te bezigen. Maar dat je dat pas zestig jaar na dato doet, lijkt mij eerder een gotspe.
Bersiap* in Mokum!
In 1947, ik was nog geen veertien jaar oud, kwam ik naar Holland, naar Amsterdam, en werd al spoedig met acties geconfronteerd van duo-marechaussees op motorfietsen met zijspan die de trottoirs (in Amsterdam Oost) onveilig maakten bij hun zoektocht naar dienstweigeraars voor de oorlog van Nederland tegen het onafhankelijke Indonesië. Er werd niet gemoord, maar toch leek het wel Bersiaptijd in Mokum! Op de Elandsgracht in Amsterdam deelde de CPN pamfletten uit tegen de oorlog in Indonesië. Maar vier jaar lang heeft Nederland met geweldsmiddelen zoals oorlogen, eufemistisch Politionele Acties geheten, geprobeerd van de onafhankelijke Republiek Indonesië weer Nederlands-Indië te maken. Nederlands-Indië dat als gevolg van de oorlogsverklaring door Nederland aan Japan door de laatste, in 1942, werd bezet, en vanaf dan de facto niet meer bestond. Het Koninklijk Indische Leger capituleerde en de militairen, waaronder mijn vader, verdwenen in verschillende soorten krijgsgevangenen- en werkkampen, waaronder in Japan. Ook burgers verdwenen in ‘Jappenkampen’ of moesten zich (Indo’s voornamelijk) zelf maar zien in leven te houden, zonder financiële middelen, zonder steun van Japanners en weinig tot geen van de Indonesische bevolking.
* Bersiap = de gewelddadige periode in Indonesië vrijwel direct na de capitulatie van Japan, waarvan vooral Chinezen en Indo’s het slachtoffer waren.
Nieuw-Guinea
Van ruimhartigheid was ook op het paleis op de Dam geen sprake toen koningin Juliana Indonesië (‘Nederlands-Indië’) aan de Indonesiërs overdroeg. Nieuw-Guinea kregen de Indonesiërs er niet bij. Het Indonesische delegatielid Mohammad Hatta, hij sprak Hollands met een zwaar Indonesisch accent, zei daar toen ongeveer het volgende over tegen de pers: “Wat in vat zit, versier niet.” (Ik schrijf dit zonder spot!). En inderdaad verloor Nederland tenslotte ook Nieuw-Guinea en daarmee haar ‘thuisland’ voor hun Indo’s, ook al was de Indo’s altijd voorgehouden dat Hólland hun thuis was.
De diplomatieke strijd om Nieuw-Guinea, ‘in het belang van de Papoea’s’ met veel verve gevoerd door Joseph Luns, was vergeefs. De Amerikaanse president Kennedy ergerde zich verschrikkelijk aan de arrogantie van Luns en legde tenslotte de vinger op Luns’ en Nederlands ‘zere plek’: “Waarom willen jullie dat land zo graag hebben? Is dat om de grondstoffen of gaat het om een thuisland voor jullie Indo’s!”
Al eerder was de Commissie-Werner met een onderzoek in Indonesië bezig geweest met het doel de Indo’s ertoe te bewegen om in Indonesië te blijven. Veel Indo’s zagen dat niet zitten, terwijl men in Holland ook niet op ze zaten te wachten. Maar bij de beschrijving van de Indo bevolking hanteerde de Commissie-Werner termen die de toenmalige minister-president Dr. Drees ‘aan terminologieën uit Nazi-Duitsland’ deden denken. Dat rapport verdween in een la en is nooit gebruikt geworden. Maar de campagne om Indo’s voor Indonesië te laten kiezen werd voortgezet, waarom de Nederlandse taal het woord ‘spijtoptant’ rijk is geworden. Er waren ook Indo’s die wel voor Indonesië kozen. Weer andere Indo’s trokken naar Nieuw-Guinea.
Anstiel
Jan Pietersz Coen, stichter van het voormalige Batavia, was tevens stichter van afzonderlijke wijken speciaal voor Indo’s. Kemajoran in Batavia was er zo een. Apartheid avant la lettre.
In de ogen van jurist en socioloog Wim Wertheim behoorden Indo’s feitelijk tot de Indonesiërs, en als de Indo’s daar anders over dachten, dan was psychoanalyse een weg om aan dat idee te wennen, zo betoogde de hoogleraar in zijn oratie aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam in 1947.
De Indo’s behoorden tot de Indonesiërs noch tot de Hollanders. De schrijver van Indo afkomst Rob Nieuwenhuys zei over hen dat ze in Indië ‘een zwevende groep’ vormden. En dat is altijd zo geweest, ook nadat rond de vorige eeuwwisseling bij wet werd bepaald dat ze tot de Nederlanders gerekend dienden te worden.
De totok (= Hollander, ook: zuiver van ras) Ben Bot lijkt van dit alles niet op de hoogte, anders zou hij zich in 2005 in Indonesië niet hebben geafficheerd met “Ik ben een Indische jongen”. De Indonesiërs rond Bot wisten natuurlijk wel beter: in hun land wonen vele, vele van oorsprong Indischen, Indo-Europeanen, de Warga Negara’s ([Indonesische] staatsburgers) die destijds wel in Indonesië zijn gebleven. Indisch en Indischen waren altijd en zijn nog immer termen voor Indo-Europeanen. Bernard Rudolf (Ben) Bot, geboren op 21 november 1937 te Batavia, is een kind van totok ouders. Hij behoort daarom niet tot de Indischen, en is dus ook geen Indische jongen. Zich ‘Indische jongen’ noemen door Bot is niet meer of minder dan anstiel.
…
Tante Lien alias Wieteke van Dort
Delen van het onderstaande stammen van mijn, Dane Beerling, artikel Onzin over Indisch en Indo, verschenen in De Gordel van Smaragd nr. 3, november 2003, jaargang 23, aangevuld met wat recentere zaken.
VARA TV, 20 september 1998
De cabaretier Youp van ’t Hek plaatst een contactadvertentie. Een vrouw belt en zegt ongeveer twintig jaar te zijn en bovendien van Indonesische afkomst. Er wordt een afspraak gemaakt, maar de vrouw belt steeds opnieuw en dingt almaar af op haar leeftijd. Youp, hij heeft over zijn leeftijd ook gejokt, is ruimhartig en vraagt haar om toch langs te komen. Als ze weer belt zegt ze dat ze ook niet van Indonesische afkomst is, maar hadden haar ouders Indonesische kennissen. Zegt Youp van ’t Hek tegen het publiek: “Als je niet oppast is ’t Wieteke van Dort.”
Dat Van Dort Willem Wilminks creatie “Tante Lien” speelt, zegt men, heeft te maken met haar ‘Indisch zijn’. Maar alleen domoren vinden dat.
Wieteke van Dort beweert zelf dat haar babu’s haar volgestouwd hebben met verhalen uit de Indonesische geestenwereld en haar kokkie Tattoe is haar inspiratiebron geworden voor “Tante Lien” met haar ‘kromhollandse teksten’ (Josephine The-Postma in De Gordel van Smaragd van 2/7/03, jaargang 23). Behalve Wieteke is er niemand die een inheemse bediende van destijds heeft horen spreken zoals Van Dort als Tante Lien. Indo’s wonden en winden zich op over Van Dort omdat ze met “Tante Lien” een karikatuur van ze maakte en maakt met haar sarong, haar opgetrokken bovenlip, haar pruik-plus-kondé (knoet) en haar ‘kromhollands’. Er zijn er niet veel die kritiek op haar hebben, maar met dat beetje wil ze toch rekening houden.
Tenslotte schreef ze het boek KIND IN SURABAJA (een Indisch kind). Wieteke mag, net als elke andere auteur, liegen dat ze barst. Als schrijvers dat doen is dat soms hartstikke leuk. Maar vervelend wordt het als fictie verkocht wordt als waarheid. Ik zeg niet meteen dat Wieteke (in haar boek) jokt, maar ze maakt het me wel erg moeilijk om haar te geloven. De ene keer zegt ze, naar waarheid, dat ze een totok (volbloed Hollander) is (NINESDAG 1988 (?)), en de andere keer zegt ze, wederom naar waarheid, dat ze een Indische is (ze exposeerde met een groep vrouwelijke schilders onder het mom van Indische kunstenaars), en op een ander moment is ze een “witte Indo” (NRC-Handelsblad 17/9/97), opnieuw naar waarheid. Bij Omroep Max, op 20 oktober 2009, herhaalde ze dat ze een “witte Indo” is.
Al dat Indo gedoe van Van Dort moet ook Lizzy van Leeuwen op een dwaalspoor hebben gebracht. In de inleiding van Van Leeuwens artikel in De Groene Amsterdammer (09/10/09): “Het verhaal van de Indo’s ‘JIJ HEBT GEEN LAND’”, lezen we “‘Al zestig jaar lang vragen veel Indo’s in Nederland zich af: wie zijn wij en wie willen wij zijn? Vijf prominenten onder hen doen hun ‘Indische verhaal’”. Maar het zijn er geen vijf, het zijn vier Indo’s en de totok Wieteke van Dort.
Het moet in 1988 geweest zijn, tijdens de jaarlijkse NINESDAG. Toen, net als op alle momenten waar groepen mensen bijeenkomen om zich aan exotische zaken uit het voormalige Nederlands-Indië tegoed te doen, stond Wieteke van Dort op het programma. Toen ze opkwam, ze had nog geen enkel geluid geproduceerd, ook niet haar beruchte ‘Petjok’, was er al gemor bij een deel van het jonge en ook oude Indo-publiek. De ervaren artieste ging daar heel handig mee om, want de meerderheid kwam speciaal voor haar. Met een knipoog zo vet als Hollandse ‘sju’ soms kan zijn, richtte ze zich tot die meerderheid, in haar ‘kromhollands’, dat ze dus van haar kokkie Tattoe heeft. Vertaald in Nederlands zei ze, met haar duim in de richting van de morrenden wijzend, ongeveer: “Omdat ik een totok ben, ben ik volgens hen niet Indisch.”
Jaren later bedacht ze voor haar criticasters iets nieuws. Naast “Tante Lien”, alias ‘Kokkie Tattoe’ verscheen een nieuwe ster aan het toneelfirmament. ‘Apa boleh buat iya?’, zal ze gedacht hebben ‘Coba, ik vertel dat ik een Javaanse oma heb…’
Dat heeft ze dus gedaan, opnieuw naar waarheid, aan een journalist van Wereld Omroep Nederland. Ik weet het niet, ik kijk nooit naar Wieteke van Dort, maar ik wed dat die nieuwe ster aan het firmament er al lang is. Het is de erbarmelijk Nederlands sprekende nenek “Momoh-Kabut-Nenek-van-Dort” (de mistige geest van Oma van Dort).
Lizzy van Leeuwen vertelde me dat die grootmoeder of overgrootmoeder, volgens Van Dort, uit Sumatra komt. Hoe waar is Wieteke’s waarheid?
Je als totok Indo noemen gebeurt niet uit solidariteit met de Indo. Niet nodig ook. In Indië destijds misschien wel, maar toen was er geen enkele totok die zich Indo noemde. Nu, hier in Holland wel. Maar totok lui die zich in Holland Indo noemen, of “witte Indo” zoals Wieteke van Dort, zijn geen nieuw fenomeen. Al in 1931 schreef de Indo Dr. J. Th. Koks in zijn studie “De Indo”: ‘Daar, in “kampoeng Den Haag”, eten menschen, die in Indië nooit rijst aten, dag in dag uit rijst, hebben zij, die hun leven lang opzettelijk zoo weinig mogelijk Bataviaansch (is Petjok D.B.) gesproken hebben, er behoefte aan, om hun Nederlandsch te pas en te onpas te doorspekken met Maleische en Javaanse woorden. Wat z’n heele leven Indo-hater geweest is in daden, werpt zich hier plotseling op tot zijn pleitbezorger. Hoe zou het ook anders kunnen; zij zijn bijkans zelfs “Inlander” geworden, niet daar, maar hier, in Nederland.’”
Er zijn Indo’s en er zijn totoks, wees daar senang mee, al!
…
