PETJOK TOEN EN NU

Posted in Artikelen & Actueel Nieuws


PETJOK TOEN EN NU

Indische Cultuur (in) Beweging

Applaus…poera poera
In “De eeuw van mijn vader” van Geert Mak, draagt de totok Ans het sprookje “Sneeuwwitje” voor, met een zwaar Indisch accent. Plotseling realiseert ze zich dat onder het publiek ‘Chinezen en Indischen zitten’. Natuurlijk klappen die beleefd. ‘Maar’, zegt Ans ‘ik had dat nooit mogen doen!’ In Nederlands-Indië was de (achteraf-)empathie van Ans heel uitzonderlijk. Maar andere totoks zitten daar in het geheel niet mee en vinden het ‘nadoen’ van Indo’s ook nu nog altijd leuk. Bijvoorbeeld Wieteke van Dort. Op de Pasar Malam Besar is ze daarom heel erg populair. (Chinezen en) Indischen applaudisseren ook daar beleefd…
en
BETUL JEMPOL !
“Ih bung, kijk nou ‘s. Ze hebben toewee lij nodih in de Zoo, wah wat denk je, leeuwen melken? Ayo!”

 Joost de Koster / foto: Dane Beerling

De volgende paar (door mij bewerkte) fragmenten stammen uit een brief van beeldend kunstenaar Joost de Koster (Indo-Europeaan wonend en werkend in Australië). De héle brief was onderdeel van op mijn initiatief gevoerde correspondentie in “woord en beeld” – begonnen in 1992 – over “Indisch zijn en landschap”, door kunstenaars met een Indische achtergrond.
Al schrijvend, dichtend, schilderend en anderszins werd daarover met elkaar van gedachten gewisseld. Later deden ook niet-kunstenaars mee en werd volstaan met Indisch en Indisch zijn.
Door de combinatie van het praktische gebruik van Engels en briefcontact in Nederlands en in (soms een soort) Pecok met Indo’s en anderen met een Indische achtergrond, ontwikkelde De Koster in mijn ogen tevens een ‘variant’ van Pecok.
‘M’n sobat en ik hadden de krant bestudeerd, liggend op de beach van Lady’s Bay. Opeens zei ik: “Ih bung, kijk nou ‘s. Ze hebben toewee lui nodig in de Zoo, wah wat denk je, leeuwen melken? Ayo!”’
Ze nemen contact op en ze mogen komen voor een sollicitatiegesprek.
‘Wij erheen, in de tram iya, lekker goyang-goyang en de straten zien voorbij gaan.’
Hoewel er alleen oudere mensen in de Zoo werkzaam zijn, worden de twee jongelui toch aangenomen.
‘De volgende dag om zeven uur stonden we bij de gudang waar de ouwe kerels hun plunje aandeden. Héél, héééééél langzaam waren ze. Eén werd een dag of wat later door een olifant doodgedrukt. De olifant ging net zijn voet verplaatsen… Tjjjjrèèèèt!
De enige mandril die ze hadden was helemaal gila van ellende en bleef aan zijn piemel trekken tot ie omviel. Wij
trachtten zijn aandacht te trekken, doch het lukte niet. Tot de derde dag ik bij zijn kooi stond te leunen en tegen de mandril zei:
“Móói jouw billen, bung.” Hij was meteen stil en ging staan, draaide zich om en toonde zijn pantat in volle glorie. “Ja, móói!”,
riep ik. Hij bleef van de schrik, of de lol, van zijn toeter af. Ik zeg nog tegen Si Nol, mijn sobat: “Hij verstaat onze taal.”
“Ja logisch”, lachte hij “want jij bent toch ook een ketèk?”.’
(…)
‘De leeuwenkooi! De stank was ongelooflijk, kaya kentut gadja, maar dan deze van de leeuw.’
Ze zijn bang voor de naar hen loerende leeuwen. Om de hokken toch te kunnen schoonmaken, moeten een paar van de oudjes de gevaarlijke beesten met lange stokken bij ze weghouden. Maar in die trage mannen hebben ze weinig vertrouwen.
Niet helemaal ten onrechte, want…
‘En toen gebeurde het! Een leeuw kwam ineens aangerend, recht op ons af. Ik liet van schrik een enorme wind en het dier stopte verbaasd.’
De Koster blijft staan en dat maakt tot zijn eigen verbazing indruk op de leeuw. Ook de andere leeuwen blijven bij hem uit de buurt. Staat De Koster stil uit angst of is het vanwege zijn instinct? Hij wijt het tenslotte aan zijn instinct. Hij eindigt als volgt.
‘Sinds die dag heb ik op mijn instinct gelet en er naar geluisterd en ik leef nog. Is dat niet een bewijs?
Later, wanneer we langs de kooien kwamen en die ingingen, keken ze ons allen aan met een blik van: daar heb je die twee, léuke lui.’
Joost de Koster/Dane Beerling 1992

Voor (Petjok)geluidsfragmenten, klik Geluidsfragmenten (Petjok)

————-