‘VERDACHT’
door Dane Beerling
Aanleiding voor onderstaand artikel is de aanstaande tentoonstelling over ‘Buitenkampers’ in het Museon in Den Haag.
Rond 1990 werd in Amsterdam door een van de universiteiten (ik heb geen idee meer welke), een symposium gehouden over de oorlogservaringen tijdens WO II in Nederlands-Indië. Van de Japanse kampen waren de organisatoren redelijk goed op de hoogte, van de situatie buiten de kampen niet tot nauwelijks. Men was er wel nieuwsgierig naar. Waarom is daar al die tijd over gezwegen?, werd aan het publiek gevraagd. Ogenschijnlijk een simpele vraag, maar antwoorden werden niet gegeven, ofschoon onder dat publiek er velen waren die buiten de Japanse kampen hadden verbleven, voornamelijk Indo’s. Ik was een van hen en stond tenslotte op en gaf als mijn mening dat een en ander te maken had met schaamte en angst voor verdachtmakingen, ten onrechte, maar wel verklaarbaar.
Schaamte waarvoor? Verdacht waarvan?
Vóór de Japanse bezetting werden Indo’s in de praktijk van alle dag in het lieflijke Indië niet als evenwaardig beschouwd als de volbloed Europeanen, de Hollanders (Totoks genoemd). Ze waren wel bruikbaar als verlengstuk van ze, als uitvoerders van het beleid. Als ‘handlangers’ volgens Ananta Toer. Maar echt er bij horen was er niet bij, een enkele uitzondering daargelaten. De Nestor van de Indische letteren, Rob Nieuwenhuys (†1999), zelf ook Indo, noemde hun positie in de Indische samenleving “een zwevende”. In Holland was men daarvan niet op de hoogte. Dat was een geluk bij een ongeluk, zou je kunnen zeggen, want als men in Holland geweten zou hebben dat ze tot een lagere klasse behoorden, waren Indo’s waarschijnlijk nog minder welkom geweest en zou er ook hier op hen neergekeken worden. Zwijgen dus maar…
Het was die bejegening, waarvan de Japanners op de hoogte waren, en waarom zij het grootste deel van de Indo’s (op Java voornamelijk) niet interneerden. Er waren Indo’s die hun pendaftaran (soort persoonsbewijs met daarop aangegeven de hoeveelheid Indonesisch bloed) vervalsten om wel te worden geïnterneerd. Met de internering verdoezelde je jouw gemengdbloedig zijn, bedoeld voor de Totoks.
Zo’n 160.000 Nederlanders werden door de Japanners geïnterneerd, daarvan waren ongeveer 60.000 van Indo origine (voornamelijk militairen en hoger burgerkader en, vooral buiten Java, ook wel gewone burgers). Vanaf de periode na de capitulatie van Japan tot ver daarna in Holland, richtte de aandacht zich alleen op de ervaringen in de Japanse kampen.
Een ander ‘geluk bij een ongeluk’ voor de Indo’s was (en is) dat men hier, maar ook in Indië zelf, niet wist dat de meesten van hen – op voornamelijk Java – niet werden geïnterneerd. Pas veel later, dankzij o.m. Dr. L. de Jong die daar in zijn Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog aandacht aan schonk, kwam men er achter dat zo’n 200.000 Indische Nederlanders (Indo’s), niet geïnterneerd werden. De Jong heeft veel aandacht geschonken aan hun lotgevallen buiten de kampen, aan hoe ze zich, zonder inkomen, in leven moesten houden in een steeds vijandiger omgeving. Waarom ook hier ‘geluk bij een ongeluk’?
De Japanners waren van de positie van Indo’s in Indië goed op de hoogte en hadden op basis daarvan plannen met ze: mogelijk waren Indo’s bereid om aan hun Japans Groot Aziatisch Welvaarts Ideaal mee te werken? Maar dat bleek een vergissing van ze. Weliswaar voelde een handjevol er wel voor, het grootste deel weigerde echter. Vooral jongemannen waren daardoor de klos. Die kwamen o.m. in de Glodokgevangenis in Batavia terecht en werden daar gemarteld en ook wel gedood, wat tenslotte “De Glodok affaire” opleverde. Een gruwelijke affaire. Allemaal zaken die later pas aan het licht kwamen. Maar als men wel op de hoogte van het fenomeen ‘buitenkampers’ an sich was, werd gedacht en erover gezegd dat die het niet slecht hadden gehad in vergelijking met het gruwelijke leed in de kampen. Maar ook geruchten deden toen de ronde over samenwerking met ‘de Jap’ en waren de ‘Buitenkampers’ al gauw verdacht.
Later, als je in Holland vertelde dat je uit Indië kwam, en het onderwerp ‘Jappenkampen’ aan de orde kwam, en hoe vreselijk dat was, volstonden de ‘buitenkampers’ vaak met het beamen van de ellendigheid en er soms een schepje extra bij te doen. De ander veronderstelde dan zelf dat ie met een ex-geïnterneerde te maken had. “Want” zo zei een ‘buitenkamper’ later eens tegen me “als je vertelde dat je niet in een ‘Jappenkamp’ had gezeten dan had je wat uit te leggen.”
Veel beknopter dan hierboven was mijn verhaal op het Symposium in Amsterdam. Ik nam me toen ook voor om te proberen het hoe en waarom van het fenomeen ‘buitenkampers’ op papier te zetten, ofschoon ik geen schrijver ben en nog minder historicus, want beeldend kunstenaar. Het is tenslotte het boekje “200.000 Indo’s buiten de Japanse kampen” geworden, verschenen in 1994. In dat zelfde jaar stuurde ik hem naar de redactie van het Indisch maandblad Moesson, naar Ralph Boekholt, de toenmalige hoofdredacteur. Die belde mij op en zei (vrijwel letterlijk): “Ik heb jouw boekje hier op mijn bureau liggen, maar ik weet niet wat ik ermee aan moet.”
“Soedah”, dacht ik alleen maar.
Toen in 1995 de Pasar Malam Besar een tentoonstelling over de ‘buitenkampers’ in Indië organiseerde, vond ik dat een prima initiatief. Ik was opgetogen met de aandacht voor het lang verzwegen ‘buitenkampers’ verhaal. Of “200.000 Indo’s buiten de Japanse kampen” aanleiding voor die tentoonstelling was – want vanwege de relatie tussen de Pasar Malam Besar en Moesson immers – weet ik niet. Maar dat doet er niet toe.
“200.000 Indo’s buiten de Japanse kampen” liet ik ook lezen aan de historica Win Rintzema. Haar adviezen heb ik verwerkt in de hernieuwde versie in 1997 van “200.000 Indo’s buiten de Japanse kampen”. Het vormt nu een hoofdstuk van mijn boek “Over Indischen gesproken” (zie daarvoor de pagina BOEKEN EN CD van deze site).
Nu, in de 7e jaargang van “De Sobat” nr. 1/2013 staat een artikel over een op handen zijnde tentoonstelling in het Museon in Den Haag, met als titel “Buitenkampers, de kleur van overleven”. Wilt u meer informatie? Lees dan het artikel in de genoemde “De Sobat” van Stichting Tong Tong, Bezuidenhoutseweg 331, 2594 AR Den Haag. Telefoon: 070 – 3540944 en 070 – 3504497. E-mail: info@tongtong.nl.
De precieze looptijd van de tentoonstelling wordt nog bekend gemaakt. Informatie Museon: Museon, Stadhouderslaan 37, 2517 HV Den Haag, telefoon: 070 – 3381338. E-mail: info@museon.nl. Openingstijden: dinsdag t/m zondag 11.00 – 17.00.
Heeft u documenten of voorwerpen uit deze tijd, die u aan Museon wilt schenken, neem dan contact op met Joke van Grootheest, telefoon: 070 – 3381410, E-mail: jvgrootheest@museon.nl.
